Oma Zaan (10+)
‘Ben je er klaar voor?’
Ik knikte.
Papa pakte iets uit de koelkast, riep ‘Tetteretet!’ en zette een bakje op tafel. Op het deksel stond een plaatje van ijs met noten, chocola en slagroom. Mijn lievelingstoetje!
‘Nou? Is dat geen verrassing?’ Hij verdeelde de inhoud over twee bordjes.
Dat was zeker een verrassing. Eerst pizza, nu ijs, als het zo doorging, kregen we een topvakantie. Zou het door Valda, zijn nieuwe vriendin, komen dat hij opeens zo makkelijk over eten deed?
‘Haar ogen, Iris,’ had hij gezegd toen hij haar net had leren kennen. ‘De schittering van de zon op het water. De weerspiegeling van de blauwe lucht. Die ogen! Ze spetteren.’
Papa was gek op ogen. Hij had een koffer met minstens honderd vakjes en in elk vakje zat een oog van kunsthars. Die ogen beschilderde hij voor mensen die een oog misten en niet met een piratenlapje wilden lopen. Of met een afgeplakte bril. Op De Oogkas mengde hij kleurstoffen tot hij de kleur van het echte oog had.
‘Van Valda’s ogen krijg ik een ruim hart,’ zei hij altijd als hij terug was uit Noorwegen. Daar woonde Valda.
Ik nam kleine hapjes van het ijs en likte daarna mijn bakje uit.
‘Zitten de kampeerspullen al in de auto?’ Ik wilde de volgende dag zo vroeg mogelijk weg.
Papa’s lepel bleef in de lucht hangen.
‘Nee dus,’ zei ik. ‘Ik was wel af, dan kun jij inpakken.’
‘Wacht,’ zei papa. ‘Had ik dat nog niet verteld? We vertrekken een paar daagjes later.’
Echt iets voor hem. Altijd grapjes.
‘Leuk,’ zei ik en ik draaide de kraan open.
‘Lieverd, ik maak geen grapje.’ Hij draaide de kraan weer dicht. ‘Ik had het je meteen moeten vertellen, maar ik hoorde het pas vanochtend. Onze reis is uitgesteld.’
Dit moest een vergissing zijn! Een fout in zijn agenda. Iets verkeerd begrepen. Hij had gezworen dat we zouden gaan. Eindelijk wij met z’n tweetjes, had hij gezegd. Dat was er na de scheiding nog niet van gekomen. Drie weken naar Frankrijk. Kamperen, in woeste beken zwemmen en hoge bergen beklimmen. Maar eerst naar Disneyland. Ik had er vreselijk om moeten zeuren, want mijn vader had de pest aan dat soort parken.
‘Stap in de wonderbaarlijke wereld van flitsende feeën en elfjes! Sta uren in de rij voor de bobbaan!’ riep hij met een hoog stemmetje als ik om Disneyland zeurde. ‘Je bent toch veel te oud voor die onzin.’
Hoezo te oud, ik ben tien! Maar nadat ik hem een maand niet had gezien omdat hij bij Valda zat, had hij eindelijk toegegeven.
‘Uitgesteld? Waarom?’ Ik klonk als een piepende tram.
Papa duwde me op een stoel en zei dat hij naar het buitenland moest. Naar een congres. Acht dagen. Alida, zijn collega, zou daar een lezing geven over nieuwe pigmenten. Daarmee kon je de kleinste kleurverschillen maken. Wel honderd kleuren blauw, grijs, groen en bruin. Maar Alida lag met hoge koorts in bed. Dus nu moest hij.
‘Maar die, hoe heet-ie, die Emanuel kan toch gaan?’
Dat had mijn vader graag gewild, maar Emanuel werkte nog te kort bij De Oogkas om er genoeg van te weten.
‘Dan missen ze maar een lezing,’ riep ik.
Nee, hij moest. Erg belangrijk. Zo’n congres was er maar één keer in de vier jaar. Laatste ontwikkelingen. Op de hoogte blijven. Blablabla. En er kwamen daar mensen die belangrijk waren voor zijn carrière.
‘Carrière, carrière!’ Ik spuugde de woorden uit. ‘En ik dan? Ben ik niet belangrijk?’
‘Wat maakt een paar dagen nou uit, Iris,’ zei papa. ‘Disneyland loopt heus niet weg en de rest van Frankrijk ook niet. Ik heb nog nooit van een land met pootjes gehoord.’
Leuk hoor, erg leuk.